“Hier werd de gedachtestroom onderbroken door een vraag die mijn meer filosofische bespiegelingen wel vaker de kop indrukt: Wat heb ik aan deze informatie?” (Hanna Bervoets, publicatie onbekend)
Kunst en haar beschouwer; een eenheid
De eventualiteiten van unificatie van beschouwer en werk.
Als we kijken naar mijn stelling: de mogelijkheid van een volledige versmelting van mijn werk en haar beschouwer. Dan blijft de vraag eigenlijk open, het gaat er hier namelijk om of de beschouwer dat enerzijds wil en anderzijds kan toelaten. Een beschouwer is, als hij naar een werk gaat kijken, zoals in ieder andere situatie beïnvloed door een persoonlijke mening, belangen of ideeën. Ofwel, het ervaren van een esthetische vorm, schoonheid en uniciteit is bevlekt met persoonlijk sentiment. Het is sowieso de vraag of al deze emotionele reacties uniek zijn voor een kunstervaring en wat het effect is van deze reacties voor het individu zijn. Dit zijn reacties op emotioneel en perceptueel niveau die als intrinsiek onderdeel van kunstbeleving worden beschouwd. Maar nu is de vraag hoe doorbreek ik deze eeuwenoude vorm beschouwing en is deze überhaupt te doorbreken?
Dit kan een gevolgtrekking zijn uit teweeggebrachte nieuwsgierigheid, mits mijn kwalitatieve werk over een continue unieke allure beschikt. Nieuwsgierigheid is een natuurlijk gedrag, wat nodig is voor de mentale vooruitgang. Mijn eerste hoofdstuk onderscheidt vier vormen van nieuwsgierigheid: achterhouden, vragen, verstoren en openhouden. Door het achterhouden van feiten worden we nieuwsgierig gemaakt waardoor we in de verleiding worden gebracht om research te gaan doen. Door te vragen komen we achter feiten die ons prikkelen verder te zoeken. Welke beide onze psyche verder ontwikkelen. Verstoren heeft een negatieve houding en leent zich daarom niet gemakkelijk voor reactieveroorzaker in een werk. Als een werk een open attitude heeft zal de beschouwer het meest de kans krijgen zijn eigen mening te ontwikkelen. Let wel, het werk moet niet te open zijn, om het gevaar van vaagheid te voorkomen.
De beschouwer heeft een lange weg doorgemaakt om zijn mening aan de hand van emoties, verklaringen en interpretaties te vormen. Met deze complexe groei van de beschouwer kan ik, als maker, echter geen rekening houden.
Maar we kunnen na het tweede hoofdstuk vaststellen dat, als de beschouwer vanuit alle puurheid die hij bezit naar de dingen om zich heen kijkt, hij zichzelf de mogelijkheid geeft om zijn vorm van beschouwen te innoveren.
In het derde hoofdstuk zijn we erachter gekomen dat we aan de ene kant bijna nooit echt alleen zijn, maar dat daar tegenover staat dat we ons wel alleen kunnen voelen. Hierdoor kunnen op de lange duur vervelende psychische klachten ontstaan.
Als we kiezen voor een, dan wel kortstondig, isolement dan spreken we over een zogenaamde incubatieperiode. In deze periode geven we onszelf de tijd voor een ordeningsproces van onze overpeinzingen. Als maker zou ik van een tijd als deze gebruik kunnen maken, mits de beschouwer dat toelaat, zodat hij zijn verbeeldingskracht optimaal gebruikt tijdens het ervaren van mijn werk.
Daarnaast moeten we in acht nemen dat als een beschouwer in groepsverband een werk bekijkt hij door meerdere factoren beïnvloed wordt. Dit kan ervoor zorgen dat hij een andere mening ontwikkelt dan wanneer hij individueel zou beschouwen. Ondanks dat individualisatie een sociale bezigheid is zou ik willen stellen dat de beschouwer, met het oog op innovatie, zichzelf zou moeten willen/kunnen losbreken van de massa. Zodat hij zich als vrije geest kan ontwikkelen naar een individu met een eigenheid.
We kunnen ervan uitgaan dat een beschouwer de weg naar innovatie, vanwege de bewuste dan wel onbewuste gebondenheid met zijn omgeving, niet blindelings in zal slaan. Als maker kan ik hierop inspelen door de beschouwer, als het ware te verleiden om toch aan het werk deel te nemen. Zou de beschouwer niet willen participeren dan spreken we, vanwege het uitvoeren van zijn eigen mening, echter nog steeds van ontwikkeling naar een zelfbewust individu.
Mijn werk voert een ietwat vervreemdende fysieke actie met zich mee, waar sommige mensen niet voor openstaan. Alhoewel ik dat accepteer kan ik na het schrijven van hoofdstuk zes de noodzaak van het aan elkaar koppelen van fysieke handelingen en het ordeningsproces van onze gedachtes positief bekritiseren. Dit als een gevolgtrekking uit de onlosmakelijke samenwerking tussen lichaam en geest.
In mijn laatste hoofdstuk koppel ik terug naar de innerlijke problematiek, waarbij de herwaardering van waarden als innoverende techniek wordt benoemd. Op deze manier is een beschouwer in staat zijn zelfbewustzijn en zelfvertrouwen te veredelen door zijn herziene waarden te interpreteren. Hieruit zouden we kunnen afleiden dat ik een beroep zou kunnen doen op de puurheid van de beschouwer, door het gebruik van een anamorfose van de werkelijkheid. Maar nogmaals met inachtneming, dat het louter mogelijk is als de beschouwer dit kan en wil toelaten.
Tenslotte wil ik nog even de aandacht vestigen op deze ‘wil’ gezien het de leidraad is van mijn scriptie maar tevens ook het grootste zwaktepunt. Tijdens het schrijven kwam ik als een vicieuze cirkel telkens terug op dat een beschouwer positief tegenover mijn werk moet staan, anders klopt mijn stelling niet. Men kan anderen immers, maar gelukkig, nergens toe dwingen.
Het volgende waar mijn onderzoek in gebreke is gebleven is kans. Ten eerste de kans dat een beschouwer de diepgang van mijn werk niet kan bevatten. Mijn onderzoek gaat uit van een intellectuele beschouwer. Ten tweede bestaat de mogelijkheid dat de beschouwer iets soortgelijks heeft ervaren, waardoor de kracht van de uniciteit van mijn werk wordt aangetast.