Individualisatie binnen een groepsverband:
Kan een beschouwer zich ook individualiseren in groepsverband?
5.1 De storm van de tunnelvisie
Op 14 juli 2010 – de dag met het extreme noodweer in de middag – bevond ik mij tezamen met mijn familie in de natuur in het noorden van Limburg. We waren al ruim drie uur aan het fietsen toen we bij wijze van pauze een drankje gingen doen in de lokale rozentuin.
Wij hadden geen benul van het noodweer wat ons te wachten stond, want wij kijken nou eenmaal geen nieuws op vakantie. Na een half uur begon de lucht, die voorheen nog helder blauw was, te betrekken. De donkere wolken in de abrupt okerkleurige lucht konden hun koers niet bepalen.
Wij stapten op de fiets en reden met gepaste snelheid richting het meest dichtstbijzijnde dorp, om zo mogelijk daar te schuilen. Hier werd de groep door een zandwervelwind in tweeën gesplitst, mijn dochter en haar vader en opa, waren nergens meer te bekennen. Mijn moeder en ik probeerden, zo goed en zo kwaad als het kon, door te fietsen om ons weer bij te de anderen te voegen. Waarna mijn moeder en ik weer door een rukwind van onze fiets werden geworpen. We werden, bij wijze van, gedwongen te schuilen voor dit natuurgeweld. Mijn moeder was achter een muurtje gaan staan en ik probeerde me bij haar te voegen. Tot er hagelstenen ter grote van knikkers naar beneden raasden. Vanuit een portiek van een appartementencomplex werd naar ons geroepen, “Kom hierheen!”. Wij renden, zonder na te denken, met fiets aan de hand naar binnen.
Eenmaal bijgekomen van de ergste schrik, probeerde ik de anderen te bereiken, maar de pogingen waren tevergeefs. Kon ik er maar achter komen of de rest van de groep, maar vooral mijn dochter, heelhuids ergens aan het schuilen was. Over de mannen maakte ik me niet zo veel zorgen, die kunnen immers wel tegen een stootje.
Het zal hoogstens tien minuten hebben geduurd voordat mijn vriend ons vond. Maar ik voelde me die tien minuten zo alleen onwetende of mijn kleine meid in orde was. Er stonden meerdere mensen om me heen, waaronder mijn eigen moeder, maar ik was louter in mijn eigen belevingswereld.
Volledig afgesloten van de anderen. Maar toen ik eenmaal te weten was gekomen dat mijn kleine meid ongedeerd was, kwam er een bepaald soort rust over me heen, wat ik nooit eerder heb gevoeld. Tijdens het verlaten van het portiek heb ik nog beduusd mijn excuses aangeboden voor de modderboel die we veroorzaakt hadden, waarna we snel naar mijn dochter en haar opa zijn gefietst.
5.2 Van een koude kermis thuis
In de trein kan ik me de laatste jaren prima afsluiten voor anderen. Iets wat je, als een individu in deze massacultuur, nou eenmaal moet leren als je dag in dag uit uren in de trein vertoeft. Dit om het risico te ontlopen je kapot te ergeren aan de onontkomelijke medepassagiers en hun eventuele onhebbelijkheden. Op de terugweg van onze vakantie in Limburg zat ik heerlijk ontspannen te lezen.
Onze fietsmand stond op het bankje naast ons. Gezien er weinig passagiers in de trein zaten ten tijde van onze opstap, hadden wij geen problemen voorzien. Mijn ontspannen lezen werd, zoals zo vaak in de trein, verstoord door ditmaal een luidruchtig groepje Eindhovense dames. “Hé, van wie is die mand!” werd er geschreeuwd met capaciteit van 100 decibel. De dames waren onderweg naar de ‘roze maandag’ in Tilburg, wat overigens iedereen mocht weten. Vruchteloos heb ik geprobeerd in mijn verhaal terug te komen, maar dit was helaas een verloren zaak.
Wat is het toch eigenlijk altijd met groepen mensen in de trein? En waarom moet iedereen altijd mee kunnen genieten met de gevoerde conversaties? Is dit een vorm van kuddegedrag, willen deze mensen graag iedereen meesleuren in hun leven?
Gezien ik in de vrolijkheidterreur van de feestbeluste dames niet meer kon lezen, besloten we heel ons hebben en houden naar de stiltecoupe over te brengen. Waarna we in een in geluid omgezette homofobische gedachtestroom van een pubermeisje belandden. De bakvis had naar alle waarschijnlijkheid niet in de gaten dat ze hardop zat te denken. Ze ging echter wel naar de roze maandag, haar beweegreden daargelaten. Nu was lezen geen optie meer, maar nu moest ik ook nog mijn uiterste best doen niet in lachen uit te barsten. Over het algemeen vind ik dat je allerhande meningen over mensen moet kunnen hebben, maar je moet ze er niet mee teisteren.
5.3 De massa; waar ik bij hoor
Iedereen zal op een bepaald moment zich willen individualiseren, maar dit is bijna niet mogelijk. Mensen zijn nou eenmaal dicht met elkaar verbonden. Zowel in de psychische en fysieke tendens. Nu verwoord ik het enigszins bourgeois, maar er zit een behoorlijke kern van waarheid in; We zijn nou eenmaal kuddedieren. Zoals besproken wordt in “Het ik en de psychologie der massa”; de individuele psychologie is afgeleid van de sociale psychologie. Ieder persoon heeft voorbeeldrollen, welke vrijwel direct starten na de geboorte. (cf. Freud, 1924, pp. 61-67) Zonder de genoegdoening van onze kuddedrang durf ik te zeggen, dat wij niet zouden overleven. Uit de psychologische sociologie kunnen op maken dat uitstoting het uiterste stadium van individualisering is. “Psychiatrische inrichtingen zijn vergaarbakken van uitgestotenen” (Hendrix, 1983, p. 51). Uit de pedagogiek leren we dat kleine kinderen die uitgestoten worden, als instinctief naar een andere groep of persoon uitwijken.
(…)de angst voor het verlaten worden (…) komt des te duidelijker naar voren naarmate de structuur van het Ik onbuigzamer en meer rigide is, d.w.z. naarmate de levensstijl van de hier tot ‘tweede natuur’ geworden existentie minder elastisch en adaptief blijkt te zijn (Bally, 1963, p. 171)
Toch kunnen we onszelf, zonder geleid te hoeven zijn door een vorm van verstoring, kortstondig afsluiten voor anderen. Bijvoorbeeld om onze focus niet te verliezen als we iets belangrijks om handen hebben. Maar we zullen altijd geleid worden door een voorgaande actie van een andere persoon uit onze sociale kring.
Als beschouwer van een werk worden we daarbovenop tevens beïnvloed door de maker van het werk. Wel kunnen we ons afsluiten van directe ruis van bijvoorbeeld een autoalarm in de straat voor de galerie waar het te beschouwen werk zich bevind. Maar dan valt er te speculeren over of we ons hierbij feitelijk individualiseren. Tijdens het beschouwingproces ontwikkelen we wel onze eigen mening. Zou dit dan als een vorm van individualisatie kunnen fungeren? De emotionele reactie die een beschouwer heeft gebaseerd op een werk kunnen we als intrinsiek beschouwen, maar deelt de beschouwer deze emoties niet met meerdere beschouwers? Deze mening is in dit geval evenzeer bevlekt door een heterogene factor.
Ons gemeenschappelijk gedachtegoed valt eigenlijk te vergelijken met de ontwikkeling van een kind; waarbij het kind de verschillende genen van de moeder en vader heeft. Maar zich vervolgens ontwikkelt in een compleet ander persoon, weliswaar met de eigenschappen van beide ouders, maar het kind wordt door velerlei differentiërende invloeden een nieuwe ‘ik’ in onze massa.