De ontwikkeling van beschouwen: Hoe ontwikkel je de manier van beschouwen?
“De mens is maat van alle dingen. Van de dingen die zijn wat ze zijn en van de dingen die niet zijn wat ze niet zijn” (Plato, resp. 490-420 v.Chr.)
2.1 Naïviteit en prematuriteit
Als kind heb ik niet tot nauwelijks musea bezocht, gezien mijn moeder voor mijn opvoeding er grotendeels alleen voor stond en hierdoor qua budget er gewoonweg geen ruimte voor was. Toen ik in mijn late tienerjaren met het Grafisch Lyceum naar het museum ging heb ik weleens bij een thermo-hygrograaf gestaan in de veronderstelling dat het kunst was. Stellig dacht ik dat het een beeldend hoogstandje was, tot ik op een gegeven moment steeds hetzelfde stuk tegen kwam in hetzelfde museum. Aan de ene kant behoorlijk naïef, maar ik vraag me af of je door deze argeloze manier van kijken niet een puurdere manier van beschouwen ervaart.
Een thermo-hygrograaf in een polyester behuizing heeft immers een behoorlijk beeldend kaliber, en weliswaar een technisch hoogstandje. Was deze kinderlijke naïviteit een deugd of was het zaak dat ik uit mijn ivoren toren moest treden? Ach, wie met licht strooit geeft de wereld glans.
Dit is vergelijkbaar met mijn ervaring toen ik het Oceanium in Blijdorp bijna niet wilde verlaten, omdat mijn dochter toen zij tweeënhalve maand oud was, in een exaltatie raakte. De overige, ruimer opgezette, dierenverblijven in deze dierentuin hadden haar aandacht echter geen seconde getrokken. Maar nu was er geen mogelijkheid dat ik, zelfs als moeder van mijn nakomeling, het contact tussen haar en het object van haar interesse kon verbreken. Voor haar was deze hoogst intrigerende blauwe baarmoederreplica de meest pure vorm van observeren geweest sinds de daadwerkelijke baarmoederbeleving. En ondanks dat ik de belichaming van haar tijdelijke habitat ben geweest, de binding tussen haar en de baarmoedervisualisatie was op miraculeuze wijze sterker, op het sinistere af. Maar meteen toen ik, met de kinderwagen, uit het Oceanium vertrok kreeg ik abrupt weer contact met mijn dochter.
2.2 Ontplooiing
Intussen na frequent Blijdorp bezocht te hebben is er het nodige veranderd. Haar interesse ondervond onmetelijke verschuivingen bij ieder bezoek. Vanaf het eerste levensjaar van mijn dochter kregen de kleine dieren waarbij je dicht in de buurt kon komen, als bijvoorbeeld de hagedissen in het reptielenverblijf, haar interesse doordat er gewoonweg niet teveel ruis tussen haar en de dieren zat. Aansluitend volgde een halfjaar later de grotere dieren, zoals de olifanten en giraffen. Het is aannemelijk dat dit is voortgekomen uit de status die deze dieren als automatisch verkrijgen door hun bombastische voorkomen. De laatste keer dat wij naar dezelfde dierentuin gingen was mijn dochter bijna twee; dit maal wilde zij bij het zien van herten ze mee naar huis nemen. En ging ze met mij in discussie over dat de papagaaien ruzie hadden met elkaar. Er ontstaat meer interactie bij kinderen van een hogere leeftijd, wat natuurlijk niet uitzonderlijk is. Dit is echter een vrij adembenemende en bijna didactische ervaring voor de beschouwer van deze ontwikkelingen.
De ontwikkelingen op het gebied van kunst observeren heb ik in een razend tempo doorlopen. Vanaf mijn achttiende jaar heb ik honderden keren musea bezocht. In het begin had ik de grootste moeite met het in groepsverband bezichtigen van kunst. Als ik was omgeven door pratende mensen liep ik doorgaans uit de ruimte weg. Mijn aandacht en interesse mochten niet worden geschaad. Het gevolg hiervan was dat ik lange tijd heb gedacht dat het individueel beschouwen van kunst de beste methode was. Desondanks heb ik me leren af te sluiten voor deze vorm van interfererende ruis. Nu kan ik een werk aanschouwen zonder me te storen aan andermans gewauwel en heb ik zelfs profijt van het commentaar van derden.
Gemerkt heb ik nu, let wel nochtans incidenteel, dat ik door andermans commentaar een meer diepgaande dialoog kan realiseren dan voorheen.
2.3 De weg naar interpretatie
Individuen leren dus van jongs af aan geconcentreerd en later breed en vervolgens én public te observeren. Bestaat de frisse blik of de ongeremde verwondering? ‘Kijken’ veronderstelt dat je alles wat je ziet, betekenis kunt geven, maar een kind ziet alles voor de eerste keer, evenals een leek op een bepaald vlak. Sommige volwassenen dragen een deel van deze kinderlijke blik nog bij zich. Zoals Freud stelt: Je kan immers pas beschouwen als je een mening ontwikkelt over wat je ziet, deze mening kun je na een overvloed aan ervaringen pas uitdragen. (cf. Bally,1963, p. 164)
Je bevindt je in een weerspiegeling, waardoor de werkelijkheid verinnerlijkt raakt en je kunt verbanden gaan leggen tussen wat je ziet en wat je ervan vindt. De concentratiespan kan echter bezoedeld worden door interfererende ruis. Hiermee probeer ik niet aan te geven dat iedere beschouwer volledig autistisch, bedoeld op de gerichtheid van het eigene van het woord, een expositie moet bewandelen. Nochtans is er aangetoond dat, als er sprake is van interfererende ruis veroorzaakt door langdurige parallelle stimuli, een vertraagde latentietijd teweeg gebracht wordt. Je hebt dus vanaf de eerste prikkeling langer de tijd nodig voor een reactie, waardoor er eigenlijk ruimte wordt gecreëerd voor een eigen mening. Door te beschouwen met behulp van parallelle stimuli voel je een levensadem, waardoor je een gesprek aan kunt gaan met je onderbewustzijn. De kracht van kunstbeschouwing wordt geput uit het feit dat alles wat we zien en begrijpen, nog vol verborgenheden zit die zich pas ontpoppen na je eigen interpretatie. Of is dan de wijze van interpretatie de kracht?
De breekbaarheid van de wereld wordt onthuld, maar tegelijkertijd wordt de esthetiek ervan verbloemd door het wezenlijke zijn. Iedereen heeft een gewone wereld om zich heen die niet belangrijk lijkt, tot je de tijd neemt om te kijken. Dan blijkt het toch een beeldschone werkelijkheid. De materie die je eerst niet zag, die voorheen nagenoeg onzichtbaar was, vanuit een onbedoelde onwetendheid, verkrijgt nu kracht en schoonheid. De wereld is een verzameling van kleine en grote dingen die steeds maar opnieuw moet worden geïnterpreteerd.
Kunstwerken zijn breed interpretabel en omdat de belevingswereld van de beschouwer een onuitwisbare rol speelt is er nooit een laatste woord. Maar als kunstenaar moet je nooit uitgaan van wat anderen in je werk zien. Een kunstenaar moet voor zichzelf helder hebben waar het voor hem om draait.
“To convince others, you have to convince yourself; and a conciliatory or even an unduly understanding attitude, in that it is inevitably superficial. It is not helpful for creativity” (Bourgeois, 1998, p.33).
Go to: Preface Introduction C1 C3 C4 C5 C6 C7 C8 Conclusion Sources